Van zonnetijd naar spoorwegtijd
Eeuwenlang werd de tijd gemeten met een zonnewijzer. Die natuurlijke tijd werkte met het draaien van de aarde rond zijn as in 24 uren. Concreet betekent dit dat iedere stad of gemeente zijn eigen uur hanteerde namelijk ‘de plaatselijke zonnetijd’. Ook moest de zon schijnen om het uur te kunnen aflezen. Om dit probleem op te lossen gebruikte men vooral in kloosters en abdijen o.a. een zandloper die men ten gepaste tijde moest omdraaien.
België was een pionier op gebied van de spoorwegen. De eerste spoorlijn reed in 1835 tussen Mechelen en Brussel. Voor de uitbouw van het Belgische spoornetwerk was er plots een groot probleem gezien iedere stad of gemeente zijn eigen tijd hanteerde. Ongelijke tijden maakten het namelijk onmogelijk om de treinen ‘op tijd’ te laten rijden. Maar België bedacht een uniek systeem om een uniforme tijd voor het ganse land in te voeren, de zogenaamde Brusselse tijd ook gekend als de spoorwegtijd …
De meridianen van Quetelet
In 1836 gaf prof. Adolphe Quetelet leiding aan een project van de regering van het jonge België om met behulp van meridiaan lijn te komen tot een meer geordende tijdrekening. De aanleg ervan maakte deel uit van een grootschalig inrichtingsproject van maar liefst 41 geplande meridianen op verschillende plaatsen in het land waarvan Quetelet er uiteindelijk 10 aanlegde. Hij vertrok vanuit de meridiaan in de Sint-Goedelekathedraal in Brussel. Op 9 andere plaatsen kon men met de meridiaan het plaatselijke middaguur aflezen. Met een eenvoudige berekening kon men dan de uurwerken gelijkzetten met de Brusselse tijd. België had niet lang plezier aan zijn uitvinding. De telegraaf maakte het vanaf 1840 mogelijk om heel snel het juiste uur door te seinen.